Ter plaatse gestort

De abdij van Roosenberg in Waasmunster werd in 1974 ontworpen en gebouwd als een huis in de wereld voor de zusters Marianen van Sint Franciscus in 1974 en functioneerde als zodanig heel goed tot 2016 toen het werd verlaten. Dit roept de vraag op hoe een gebouw opnieuw kan worden toegeëigend dat een mijlpaal vormt voor de architectuur van de lage landen en wordt gebouwd voor een zeer specifiek doel; Het dompelt het gebouw onder in de stroom van de tijd waar het kan worden gezien als een ruïne die van zijn doel wordt ontdaan of waar het kan worden gezien als een architectonisch werk dat met de tijd meegaat. De omstandigheden zijn veranderd en het gebouw, of misschien alleen de locatie, moet zich aanpassen aan wat komen gaat. De Katholieke Universiteit Leuven neemt de zorg en de restauratie van de abdij over en is van plan het gebouw en zijn lokalen te integreren in hun instelling als de nieuwe “Campus Abdij Roosenberg”. Het gebouw blijft intact en de nieuwe eigenaren beloven om zijn geest en uiterlijk te behouden, maar het kan opnieuw een thuis geven – nu voor de studenten kunst en architectuur van de KU Leuven.

De functie van de abdij heeft een bijna fysieke aanwezigheid. Men stapt het gebouw binnen en bevindt zich in een ruimte die het leven van de nonnen weerspiegelt, een geritualiseerd leven, het zet de toon voor introspectie, zijn gangen, zijn pandgang dat niet langs de omringende natuur leidt, maar de ordelijke weergave ervan, een innerlijke tuin. Verder zijn afmetingen, hoe de openingen zich verhouden tot de dikte en lengte van de muur, hoe de ruimte wordt verdeeld door colonnades of verbindende kamers, alles samengesteld in relationele dimensies die veelomvattend lijken voor het menselijk bewustzijn.

In het onderzoek werd een raakvlak gevonden in het gebruik van het plastische getal, een verhouding die van der Laan gebruikte om een ​​ruimte aan te passen aan de menselijke waarneming, waarbij de opeenvolging van ruimtes die door deze verhouding worden begrensd voor de gebruiker gemakkelijk leesbaar zou zijn. Deze verhouding van verandering van verschillende ruimtes zou theoretisch ook kunnen worden gebruikt om een ​​leesbare verandering van een object, idee of methode in de tijd aan te duiden. Waar kleine veranderingen onherkenbaar zijn voor een persoon, zoals het dagelijks groeien van je haar, is het meer duidelijk voor iemand die je slechts af en toe ziet. Zo ook in een bijna vergeten collectie van de KU Leuven, met een collectie gipsafgietsels  van sculpturen uit de klassieke oudheid en eerder. Deze sculpturen verbeelden vaak dezelfde taferelen, maar kunnen door de eeuwen heen worden onderscheiden door stijl, vaardigheid en materiële veranderingen.

Dit tempo van verandering werd een onderliggend thema voor het ontwerp. Dit onderliggende thema, en het gebruik van deze vergeten gipsafgietsels, passen bij het overkoepelende thema van het atelier; De stad als archief. Naast het opslaan van gegevens uit het verleden (in de vorm van objecten) gaat het ook verder en adresseert het een conclusie die kan worden getrokken door de volledige set van beschikbare informatie te observeren. Deze conclusie moet tot uiting komen in het ontwerp.